Een vrouw heeft na een langdurig conflict met de sociale zekerheid het recht verkregen om tegelijkertijd een weduwepensioen en een ouderdomspensioen te ontvangen, voor een totaalbedrag van 3.102,67 euro per maand. De overheid had haar uitkering ingetrokken en meer dan 10.000 euro teruggevorderd omdat zij van mening was dat beide pensioenen onverenigbaar waren, maar de rechtbank heeft in haar voordeel geoordeeld.
De zaak gaat terug tot 2012, toen de vrouw een weduwepensioen aanvroeg na het overlijden van haar partner. De sociale zekerheid keurde toen een uitkering van 835,43 euro per maand goed, op voorwaarde dat haar inkomsten niet meer dan 1,5 keer het minimumloon (SMI) bedroegen, een voorwaarde waaraan zij op dat moment voldeed.
Twee jaar later, in 2014, veranderde haar situatie. De begunstigde kreeg recht op een premiegebonden ouderdomspensioen van 2.060,22 euro per maand. Omdat zij de toegestane inkomensgrens overschreed, besloot de sociale zekerheid de uitkering voor weduwen automatisch op te schorten. Sindsdien ontvangt de vrouw alleen nog haar ouderdomspensioen.

Het conflict laaide in 2022 opnieuw op, na de inwerkingtreding van wet 21/2021, de bekende tweede hervorming van de pensioenen. Overtuigd dat de nieuwe regelgeving haar in staat stelde haar recht terug te krijgen, vroeg de vrouw om herstel van het weduwepensioen. Aanvankelijk kende de overheidsinstantie het haar opnieuw toe, ditmaal voor een bedrag van 1.042,45 euro per maand en met terugwerkende kracht vanaf 1 januari van dat jaar.
Wat een gunstig einde leek voor de gepensioneerde, kwam weer tot leven toen de sociale zekerheid de erkenning introk, het pensioen weigerde en de vrouw eiste 10.421,56 euro terug te betalen voor betalingen die zij als onverschuldigd beschouwde. Het argument van de overheid was dat de wetshervorming een bepaling had ingevoerd volgens welke het weduwepensioen voor ongehuwde partners alleen kan worden toegekend wanneer de begunstigde geen bijdragend pensioen van de sociale zekerheid heeft. Dat wil zeggen dat het volgens de instantie in dit geval niet mogelijk was om tegelijkertijd een ouderdomspensioen en een weduwepensioen te ontvangen.
De gepensioneerde hoeft de 10.421 euro niet terug te betalen

De vrouw besloot naar de rechter te stappen. Eerst gaf de sociale rechtbank nr. 2 van Pamplona haar gelijk. Later bevestigde het Hooggerechtshof van Navarra (TSJN) de uitspraak en steunde het recht van de gepensioneerde, met het argument dat de in 2022 ingediende aanvraag geen betrekking had op een nieuw pensioen, maar op de heractivering van een in 2012 erkende uitkering. Daarom moest de regelgeving van toepassing zijn die gold op het moment van overlijden van haar partner, en niet de latere hervorming van 2021.
In het vonnis wordt benadrukt dat “van de gepensioneerde niet kon worden verlangd dat zij aan de nieuwe vereisten voldeed” en dat het bepalende moment voor de toepassing van de wetgeving het feit is dat aanleiding geeft tot de uitkering, in dit geval het overlijden van de partner. Bijgevolg hoeft de vrouw de 10.421 euro niet terug te betalen en kan zij beide uitkeringen blijven ontvangen.
Met deze uitspraak ontvangt de gepensioneerde opnieuw het weduwepensioen, dat nu 1.042,45 euro per maand bedraagt, bovenop de 2.060,22 euro van haar premiegebonden pensioen, wat neerkomt op een totale uitkering van 3.102,67 euro per maand. Met deze zaak bevestigt de uitspraak dat latere wetten niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast om reeds geconsolideerde uitkeringen af te schaffen.


